|
|
Altijd heb ik gedacht dat reizen in de tijd
onmogelijk is. Maar Colombia is het land van ‘100 Jaar Eenzaamheid’ en het magisch
realisme, en zoals zo’n beetje
alles in Colombia anders is dan wat je verwacht, blijk ik me ook hierin te
vergissen. Als ik in Bogotá op het vliegtuig stap, heb ik nog geen idee dat
40 minuten later de klok 500 jaar teruggedraaid zal zijn. Ik ben beland in de buurt van het dorpje San José
de Guaviare, op het randje van het Amazonegebied. Twintig paar grote
kinderogen kijken me met verbijstering aan. Langzaam komen ze dichterbij. Een
voor een durven ze het aan me voorzichtig aan te raken. Ze willen aan mijn
haar voelen. Mijn witte huid vinden ze erg vreemd. Met vergelijkbare
verwondering bekijk ik hun wenkbrauwloze gezichten en hun rare kapsels,
kortgeknipt en opgeschoren tot boven de oren. Sommigen zijn geschminkt met
rode verf uit een plant die elders in het Amazonegebied wordt gebruikt tegen
de muggen. Behoedzaam strelen ze mijn armen, met een tederheid alsof ze
kristal voelen. Nieuwsgierig komen nu ook de ouderen uit hun
hangmatten om een kijkje te nemen. De koffie en rijst die ik heb meegebracht
om mijn goede bedoelingen te tonen worden van harte geaccepteerd. Ik
realiseer me echter snel dat de hartelijkheid van deze mensen niet met
cadeautjes gekocht wordt. Ik bevind me hier bij een indianenvolk dat van
nature vriendelijk, open en vredelievend is, ondanks of misschien juist omdat
ze tot nu toe nauwelijks contact met ‘blanken‘ hebben gehad. Ook met de
volwassenen is het moeilijk communiceren omdat vrijwel niemand Spaans
spreekt. Onderling praten ze in een erg hoog, grappig klinkend toontje,
iedere paar seconden met z’n allen uitbarstend in een komisch klinkend
gegiechel. Als ik een camerastatief uit mijn tas haal zijn ze gefascineerd.
De rest van de dag spelen de kinderen met het waterpasje in het statief. Tot een paar jaar geleden was een ontmoeting als
deze onmogelijk geweest - de nomaden van de Nukak Maku waren niet te traceren
aangezien ze iedere paar dagen van locatie wisselden in de uitgestrekte
regenwouden van het Amazonegebied. Nu zitten de meeste van hen in
vluchtelingenkampen zoals degene waarin ik me nu bevindt. Huisarts Javier
Maldonado verzorgt de Nukak sinds ze hier aangekomen zijn, de eersten een
jaar of 3 geleden. Toen ik Javier leerde kennen in Bogotá, enkele maanden
geleden, nodigde hij me uit om kennis te maken met de Nukak Maku, omdat we
volgens hem een nomadische levensfilosofie gemeen hebben - ik weliswaar met
een Westerse achtergrond, zij met een Indiaanse. Terwijl hij me voorstelt aan
de leden van de clan begint hij hun verhaal. ‘Nog geen 50 jaar geleden kwamen de eerste
kolonisten aan in deze streek, door het geweld verdreven uit andere delen van
het land. In die tijd was het nog een lokale sport om op indianen te jagen,
zomaar voor de lol, of om ze te vangen en als huisslaafjes te werk te
stellen. Het is dus niet zo vreemd dat de nomaden van de Nukak Maku liever
gewoon in het oerwoud bleven waar niemand ze lastig viel. 'Tot op een dag, eind jaren tachtig, een groep
van zo’n 50 vrouwen en kinderen totaal ontredderd het dorpje Calamar in kwam
rennen, 200 km van de plek waar ze leefden. Waar de mannen van deze groep
waren gebleven is nooit duidelijk geworden. Naakt en hongerig liepen ze de
huizen van de lokale bevolking binnen op zoek naar eten. Van privé-eigendom
hadden de nomaden nog nooit gehoord, en communicatie was onmogelijk omdat
niemand de taal sprak. De lokale bevolking was uiteraard doodsbang van de
naakte ‘wilden’, en stuurde ze zo snel mogelijk terug het oerwoud in. Maar
het kwaad was geschied, het kontakt met de westerlingen had hen ook in
contact gebracht met griep en tuberculose, en binnen enkele jaren stierf het
grootste deel van de Nukak-bevolking.’ Net als ik er van overtuigd ben dat ik echt in de
16e eeuw terechtgekomen ben, wiekt er een Black Hawk oorlogshelikopter met
veel herrie over het kamp. Nu de Noord-Amerikaanse ‘War on Drugs’
voornamelijk op Colombiaans grondgebied wordt uitgevochten (zoals de VS al
haar oorlogen buiten eigen grenzen voert), trekken de cocaboeren steeds
verder de rimboe in. Cocaplantages uitroeien is erg leuk bedacht, maar in het
regenwoud groeit geen enkel gewas behalve bananen, aardappelen en coca. En
bananen en aardappelen zijn goedkoper uit makkelijker begaanbare streken.
Bovendien blijkt er hier in de buurt zo’n 24 miljard vaten ruwe olie in de
grond te zitten, en daarom willen zowel de guerrillero’s van de FARC als de
paramilitairen van het AUC dit gebied claimen als hun territorium. De
guerrilla, die door Europeanen vaak een Che Guevara-achtige romantiek wordt
toegedicht, heeft geen spoor meer van haar linkse verleden, en heeft samen
met de rechtse paramilitairen het gat in de markt opgevuld dat ontstond met
het verdwijnen van de drugskartels een jaar of 17 geleden. Tussen de
guerrilla en de paramilitairen wordt zo’n beetje alles wat illegaal is
verdeeld - van massamoorden tot ontvoeringen tot cocaïnehandel. Javier: ‘Na het eerste contact waren de Nukak
Maku en paar dagen wereldnieuws. Ze warn de laatste indianengroep om in
contact te komen met de Westerse wereld. Unesco zetten ze op hun lijst van ‘volkeren
die speciale behandeling nodig hebben’ vanwege hun hoge vulnerabiliteit,
Daarna werden ze aan hun lot overgelaten. Een gebied van een miljoen hectare
werd door de regering uitgeroepen als ‘resguardo’, een reservaat waar ze
ongestoord zouden kunnen leven. Dit reservaat bleek echter een op papier
bedachte oplossing, want delen van het toegewezen gebied waren al
gekoloniseerd, en werden al gebruikt, vooral als cocaplantages. Sinds enkele jaren is het gebied steeds meer een
oorlogszone geworden waar het AUC en vooral het FARC territorium proberen te
claimen. Zij hebben lak aan de rechten van de indianen, lijven ze zelfs als
slaven in bij hun legereenheden.
Javier: ‘De totale nog overlevende bevolking van
de Nukak Maku wordt geschat op zo’n 380 personen (geschatte bevolking in
1988: 1500 - NvI), waarvan de oudsten zo rond de 40 jaar oud zijn. Alle
ouderen zijn in de jaren na de ‘ontdekking’ geveld door griep en geweld. Van
deze 380 personen zit meer dan 40 procent intussen in vluchtelingenkampen
zoals deze, in een gebied met een heel andere vegetatie dan ze gewend zijn
waardoor verzorgen in hun eigen levensonderhoud bijna onmogelijk is.
Rondtrekken is hier al helemaal onmogelijk. Normaal gesproken ‘verhuizen’ de
Nukak Maku iedere 3 tot 10 dagen, maar de eerste vluchtelingen zitten hier
intussen 3 jaar zonder van locatie te hebben kunnen veranderen. Het lapje
grond waarop ze zitten heeft geen stromend water in de buurt, alleen een paar
slootjes waarin regenwater is blijven staan, waar ze zich in wassen en van
moeten drinken. Alle kinderen hebben hierdoor intussen parasieteninfecties,
maar het probleem wordt nu nog groter; het drinkwaterslootje staat intussen
droog, en het waswaterslootje is te vervuild om uit te drinken. Het
regenseizoen laat waarschijnlijk nog wel een maand of twee op zich wachten. Zelfs onder de ontzettend vriendelijke
Nukak-families levert de honger en dorst problemen op; anders dan gewoonlijk
heerst er hier nu een erg bedrukte sfeer - gisteravond is er een ruzie
geweest en vanochtend is een van de clans vertrokken, op zoek naar een betere
plek om te leven. Dit zal niet meevallen, want de hele omgeving van San José
is intussen gekoloniseerd, de boeren dulden geen indianen op hun land, en
niemand neemt ze mee in een vliegtuig naar het gebied waar ze vandaan komen. Intussen begrijpen de Nukak het concept van
prive-bezit en geld, maar voorheen was dit een groot probleem. De levensstijl
van de Nukak Maku is gebaseerd op het snel verhuizen van plaats tot plaats.
Als ze een boom ontdekken met fruit, of een palm die hen van eten kan
voorzien, wordt deze binnen enkele minuten letterlijk geveld. De zaden worden
achtergelaten zodat wanneer ze terugkomen op dezelfde plek, er weer nieuwe
bomen staan. Hetzelfde deden ze met palmen op de boerenerven in de buurt,
maar bij de boeren gelden de palmen juist als statussymbool van de boerderij.
Als gevolg daarvan wordt er door de boeren met scherp geschoten op de
indianen als ze in de buurt van de boerderij komen.’ Als hij hoort dat ik uit Bogotá kom, komt een van
de oudste mannen uit de groep naar me toe. Hij stelt zich voor als Hweby, en
ik schat hem een jaar of 35. In gebrekkig Spaans vraagt hij of ik weet waar
zijn zoontje is. Hij is een maand of drie geleden meegenomen uit het
vluchtelingenkamp waarin we ons bevinden, omdat hij tbc had. Ze hebben gezegd
dat hij naar een ziekenhuis in Bogotá zou gaan. Sindsdien heeft de familie
niets meer vernomen. Of ik hem misschien gezien heb, of hij nog leeft, of het
goed met hem gaat? Het heeft weinig zin om uit te leggen dat Bogotá elf
miljoen inwoners heeft. Zijn cultuur kent geen getallen, dus ook geen
leeftijden, geen afstand en geen geld, en kan niets met een wereld waar alles
in tijd en hoeveelheid wordt aangeduid. Huisarts Javier vertelt me dat hij enkel kan zeggen
dat hij bericht zou hebben gekregen van het plaatselijke hospitaal als het
kind zou zijn gestorven. Voor de rest kan ook hij alleen afwachten, want een
indianenkind heeft niet veel prioriteit.
Javier vertelt verder. Samen met antropoloog Jorge
Restrepo, die al sinds 1989 contact heeft met de clans van de Nukak Maku en
in die tijd ook een maand met ze in het oerwoud heeft geleefd, probeert hij
aandacht te krijgen van nationale en internationale hulporganisaties. ‘Dat is moeilijker dan je zou verwachten - zelfs
het installeren van een handwaterpomp (kosten zo’n 150 euro, NvI) is
onmogelijk, terwijl we het hebben over een acuut probleem dat nú opgelost
dient te worden. Het Rode Kruis zei zich het probleem aan te trekken, en dat
ze een deskundige zouden sturen voor een evaluatie. Nooit kwam er iemand
opdagen. Toen ze bij de regering aanklopten voor hulp werd er een waarnemer
naar het kamp gestuurd waar we nu zijn. Hij vroeg de Nukak in het Spaans
vroeg of ze permanent woonden op die plek, of van plan waren verder te
trekken. De Nukak antwoordden hierop dat ze ‘de paseo’ waren, bedoelend dat
ze er zo snel mogelijk weg wilden. De waarnemer trok hieruit de conclusie dat
ze geen vluchtelingenstatus konden krijgen omdat ze nog steeds nomadisch
waren, dus geen geld en geen hulp, en daarmee was de kous af. Ironisch genoeg zijn de Nukak Maku niet arm; de
Colombiaanse regering reserveert sinds 1996 jaarlijks een budget voor hulp
aan diverse groepen indianen, waaronder de Nukak Maku. Intussen is dit bedrag
opgelopen tot zo’n 200.000 euro. Maar - leve de bureaucratie - omdat de Nukak
geen leider hebben, heeft niemand recht om dit geld te claimen. Sinds enkele
maanden krijgen de gevluchte Nukak van regeringswege 150 euro per maand per
clan (tot 50 personen) om in hun levensonderhoud te voorzien. Maar geld is
hen onbekend, en sparen al helemaal. Ze gaan naar de supermarkt in de stad,
kopen voor 150 euro eten en drank, eten en drinken drie dagen lang zoveel ze
kunnen, en alles is op.’ Voor vandaag houden we het voor gezien. Ik mag weer
terug naar een koele hotelkamer en een warme maaltijd. Het stukje grond van
een 20x50 meter wat aan deze groep, die intussen uit zo’n zeventig personen
bestaat, is toegewezen, ligt op twaalf kilometer afstand van San José. We
moeten voor 6 uur terug zijn in het dorp, daarna wordt er dagelijks een
wegversperring opgeworpen waar niemand mag passeren. Op weg komen we langs
twee grote legerbases, een van de infanterie en een van de
antinarcoticabrigade. ’s Avonds ontmoet ik antropoloog Jorge, die vertelt
over zijn eerste ontmoetingen met de Nukak Maku, nu 17 jaar geleden. ‘Het is niet helemaal waar dat het eerste
contact met de Westerse wereld in 1988 plaatsvond. Nadat de Nukak Maku in het
dorp arriveerden, werden ze naar de Amazone gebracht waar andere groepen
nomadische Maku indianen wonen. Maar met hen konden ze evenmin communiceren;
de talen hadden niets met elkaar te maken. Ineens kwam er een reactie uit
onverwachte hoek. Missionarissen van de New Tribes Mission, een
fundamentalistische Noord-Amerikaanse organisatie berucht om hun agressieve
bekeringsmethoden, bleek al jaren in het geheim een missiepost in het
territorium van de Nukak Maku te hebben gehad. Zij hadden al een hele studie
naar de taal van de Nukak Maku verricht en hadden verscheidene missionarissen
die de taal spraken. Met hun hulp was de vraag waar de Nukak Maku vandaan
kwamen snel opgelost, en konden ze terug naar waar ze vandaan kwamen. Ik ben
kort daarna van regeringswege naar de missiepost gereisd om een studie naar
de Nukak te doen. Een rare ervaring, die missionarissen bleken gewoon een
landingsbaan te hebben aangelegd midden in de jungle. Ondanks dat de
missionarissen me toelieten (ze moesten wel), hebben ze het me erg moeilijk
gemaakt. Het eerste contact met de Nukak die er passeerden voor eten en
medicijnen was altijd erg vriendelijk, daarna werden ze erg achterdochtig en
zelfs agressief naar mij toe, zozeer zelfs dat ik bang was dat ze me met een
gifpijl om het leven zouden brengen. Het bleek dat de missionarissen de Nukak
bang en achterdochtig maakten met uitspraken als: “We weten niet wat die man
in zijn hart draagt.” Toen ik zo wanhopig was dat ik terug wilde zeiden de
missionarissen dat dit onmogelijk was omdat het volgende vliegtuig pas over
drie maanden zou komen. Uiteindelijk ben ik ten einde raad brutaalweg een
groep gaan volgen toen ze van de missiepost vertrokken. Binnen een kwartier
was er geen enkele manier dat ik de weg nog ooit terug zou vinden. Voor een
westerling is er op geen enkele plaats iets eetbaars te vinden in het
regenwoud, ze wisten dus dat mij achterlaten mijn dood zou worden. Ik zei hen
dat ik mijn verblijf bij hen ook wilde verdienen, dat ik hen niet tot last
wilde zijn, maar omdat ik absoluut niets kon wat hen iets waard was, doopten
ze me hun ‘Maku’. De slaaf van de slaven, dus. Iedere avond moest ik voor
vijf families hout sprokkelen om het vuur brandend toe houden. De nachten met
de Nukak Maku waren de meest bijzondere ervaring. Als ze kamp opzetten, wordt
binnen een minuut of vijf door elke familie een hut gebouwd van takken en
bananenbladeren. Van een soort plantenvezel worden hangmatten geknoopt, die
in een driehoek om het kampvuur gehangen worden. Omdat de nachten in de
jungle behoorlijk koud zijn en iedereen naakt is, wordt iedere keer als het
vuur begint te doven iemand wakker om er hout bij te gooien. Meestal wordt er
dan nog wel iemand wakker, wordt er een verhaal verteld en barst de hele
groep weer in een lachen uit. In de clan, die uit een aantal families
bestaat, is er dus de hele nacht bedrijvigheid, ook om met de geluiden de
grotere roofdieren op een afstand te houden.’ De volgende dag gaan we 12 kilometer de andere kant
op, aan de oever van de rivier Guaviare. Weer komen we langs een gigantische
legerbasis, ditmaal de basis van de commando’s. De legerbasis heeft de naam
‘Nukak’, en ik herinner me hoe Jorge gisteravond vertelde dat hij al jaren
bij de regering aan het protesteren is tegen deze naamgeving, nog steeds
tevergeefs. Volgens internationale wetgeving mogen militaire objecten geen
namen dragen van bevolkingsgroepen, omdat dit gevaren kan opleveren. Dit is
misschien wel het beste voorbeeld daarvan. De Nukak willen geen enkel deel
hebben aan het gewapende conflict in Colombia, maar de naam Nukak wordt
intussen door paramilitairen en guerrillero’s geassocieerd met commandoacties
van het Colombiaanse leger in plaats van met een bedreigde groep
vredelievende indianen. Om een en ander nog erger te maken, heeft de regering
de basis deels gevestigd in het gebied wat toegewezen was aan een andere
groep indianen, de Guayaberos, die twee jaar geleden met 180 families hier
aankwamen nadat ze door het geweld uit hun leefgebied werden verdreven. Zij
moeten dit gebied intussen ook al delen met een groep van zo’n 80 Nukak Maku,
die nergens anders terecht kunnen.
Na kennis gemaakt te hebben met een van de
Guayabero-clans, gaan we verder naar de eerste Nukak Maku vluchtelingen, die
al 3 jaar weg zijn uit hun reservaat, en sinds die tijd hier in het Guayabero-vluchtelingenkamp
wonen. Zij spreken allemaal goed Spaans, hebben fietsen, en een waterpomp op
windenergie. Een van de moeders heeft zelfs lang haar. Opeens horen we
vloeken in plat Colombiaanse slang. ‘Tering, wat een zweetpoten geven die
rubber laarzen!’ Een van de vrouwen antwoordt: ‘Ha, Mauricio, zin in een
kopje koffie?’ Hij antwoordt dat hij geen zin heeft in koffie en meteen aan
de Guarapo gaat (een Indiaanse alcoholische drank gemaakt uit fruit, in dit
geval ananas). Nadat ik aan hem wordt voorgesteld, vertelt hij me hoe hij is
gevlucht uit handen van de FARC, die hem onder dwang bij hun leger ingelijfd
hadden, om zich hier weer bij zijn familie te voegen. Nu werkt hij op een
cocaplantage om in het levensonderhoud van zijn clan te voorzien. Al wordt
die wel erg groot, met meer dan 100 mensen op een stukje grond ter grootte
van nog geen half voetbalveld. Natuurlijk zou hij liever terug gaan naar de
levensstijl en de omgeving waarin hij opgegroeid is, maar dat wordt wel
steeds moeilijker. 'We zijn ook gemakszuchtig, net als jullie, en ik zou
bijvoorbeeld wel graag een metalen machete meenemen de jungle in. En
misschien een fiets, hahaha.' Javier: ‘Met het verstrijken van de tijd wordt
het natuurlijk steeds moeilijker voor de groepen indianen om weer terug te
gaan naar het nomadenleven. De kinderen die hier geboren zijn zullen het erg
moeilijk krijgen als ze voor het eerst op de jungle zijn aangewezen.
Bovendien krijgen ze nu al Westerse problemen; ze bewegen hier bijna niet,
waardoor ze te dik worden om zich snel door de jungle te kunnen bewegen, en
ze eten nu suiker waardoor ze allemaal veel cariës hebben en bij velen de
tanden al uitvallen. Intussen willen ze de hele dag luisteren naar
‘ballenatos’ op de transistorradio die een vriend van me ze cadeau heeft
gedaan. Dus hebben ze aan een stuk batterijen nodig. Hoe langer het duurt
voor ze terugkeren, hoe kleiner de kans wordt dat dit ook lukt. Misschien
zijn ze wel het beste af als ze gaan leren Spaans te schrijven en te
rekenen...’ Twee dagen later, na een dagje grijze en roze
rivierdolfijnen en cocaplantages en -laboratoria in de buurt bekeken te
hebben, gaan we terug naar het andere kamp. Op weg naar het kamp zien we al
van verre een Nukak-familie die onze richting op komt lopen. Javier vertelt
me dat het een van de families is die een paar dagen geleden uit het kamp
waren vertrokken. Hij stelt me voor aan Monicaro, zijn vrouw en zijn 3
kinderen. Monicaro nodigt ons uit om mee op jacht te gaan. De gezichten
worden niet meer beschilderd, en ze houden hun westerse kleren gewoon aan. Om
de lokale bevolking niet te beledigen. Bovendien hebben ze nu al anderhalf
jaar lang kleren aan, en voelen ze zich intussen onprettig als ze naakt
rondlopen. Ook kunnen ze niet meer zo goed tegen de muggen als voorheen. De
Nukak Maku leven van vruchten die ze in het tropisch regenwoud vinden, van
jacht op apen en vogels, en van visserij als er niets anders voorhanden is.
Monicaro heeft een lange bamboe stok bij zich, waarmee hij gifpijlen kan
blazen naar de apen en vogels die in het hoge bladerdak van het regenwoud
zitten. Zo worden de beesten waarop ze jagen verlamd en kunnen ze gevangen
worden. Als er een moederaap of een vogel met jongen gevangen wordt, nemen ze
ook de jongen mee, om ze in het kampement verder op te laten groeien en later
weer de jungle in sturen. Het probleem is dat in de streek van het
vluchtelingenkamp het soort apen waarop ze normaal jagen vrijwel niet
voorkomt, er zit voornamelijk een veel kleiner soort apen waar nauwelijks
vlees aan zit. Bovendien worden het er steeds minder, omdat de Nukak niet
meer verder trekken en steeds in dezelfde buurt moeten jagen. Het is een erg
koddig gezicht, de Nukak-indiaan met zijn bamboe jachtstok op een
kinderfietsje op weg naar de plaatselijke jungle. Zijn vrouw en kinderen
volgen, terwijl ze onderweg lenig als apen een soort bessen uit de bomen
plukken. Een stukje verderop staan twee honden op wacht voor een boerderij.
De fiets wordt in het bos verstopt, en het gezelschap gaat verder te voet het
weiland in. Omdat wij als langzame luidruchtige blanken ervoor zorgen dat de
apen iedere keer al lang weg zijn tegen de tijd dat wij aankomen, besluiten
we het gezelschap verder met rust te laten zodat ze misschien nog wat te eten
kunnen krijgen voor vandaag. Bij aankomst in het kampement blijkt ook de andere
familie die op zoek was naar een beter oord intussen is teruggekeerd zonder
resultaat. Bovendien is Hweby ziek. Hij is die week al twee keer naar het
lokale ziekenhuis geweest, waar ze hem de hele dag hebben laten wachten
zonder hem te onderzoeken. Javier onderzoekt hem, en vreest dat ook hij
tuberculose heeft. De vrees van de dokter tovert een weke glimlach op Hweby’s
gezicht. Zou hij misschien zijn zoontje opnieuw zien, als ze ook hem naar
Bogotá sturen? |