Niels van Iperen begon ooit als popfotograaf en werkte o.a. voor het blad OOR. Hij verwierf internationale bekendheid met fotografie voor platenhoezen, boeken en tijdschriften. Midden jaren negentig verlegde hij zijn basis naar Los Angeles en New York en richtte hij zich steeds meer op het maken van reclamecampagnes. Van zijn hand kwamen nationale campagnes voor bijvoorbeeld TPG Post en de Politie, en internationale voor bijvoorbeeld Nike en Coca-Cola. Wanneer hij tijd had ging hij met de rugzak op reis om autonome projecten te doen. Na de meeste werelddelen verkend te hebben vestigde hij zich in Colombia, waar hij nu al meer dan drie jaar woont en werkt.
Aangezien het hem zelden lukt een journalist over te halen om mee te reizen naar oorden waar geen weldenkend mens zich waagt, heeft hij ditmaal noodgedwongen zelf de pen ter hand genomen. In het door burgeroorlog geteisterde Colombiaanse Amazonegebied maakte hij kennis met een met uitsterven bedreigd Indianenvolk.

 

 

Altijd heb ik gedacht dat reizen in de tijd onmogelijk is. Maar Colombia is het land van ‘100 Jaar Eenzaamheid’ en het magisch realisme, en zoals zo’n beetje alles in Colombia anders is dan wat je verwacht, blijk ik me ook hierin te vergissen. Als ik in Bogotá op het vliegtuig stap, heb ik nog geen idee dat 40 minuten later de klok 500 jaar teruggedraaid zal zijn.

 

Ik ben beland in de buurt van het dorpje San José de Guaviare, op het randje van het Amazonegebied. Twintig paar grote kinderogen kijken me met verbijstering aan. Langzaam komen ze dichterbij. Een voor een durven ze het aan me voorzichtig aan te raken. Ze willen aan mijn haar voelen. Mijn witte huid vinden ze erg vreemd. Met vergelijkbare verwondering bekijk ik hun wenkbrauwloze gezichten en hun rare kapsels, kortgeknipt en opgeschoren tot boven de oren. Sommigen zijn geschminkt met rode verf uit een plant die elders in het Amazonegebied wordt gebruikt tegen de muggen. Behoedzaam strelen ze mijn armen, met een tederheid alsof ze kristal voelen.

Nieuwsgierig komen nu ook de ouderen uit hun hangmatten om een kijkje te nemen. De koffie en rijst die ik heb meegebracht om mijn goede bedoelingen te tonen worden van harte geaccepteerd. Ik realiseer me echter snel dat de hartelijkheid van deze mensen niet met cadeautjes gekocht wordt. Ik bevind me hier bij een indianenvolk dat van nature vriendelijk, open en vredelievend is, ondanks of misschien juist omdat ze tot nu toe nauwelijks contact met ‘blanken‘ hebben gehad. Ook met de volwassenen is het moeilijk communiceren omdat vrijwel niemand Spaans spreekt. Onderling praten ze in een erg hoog, grappig klinkend toontje, iedere paar seconden met z’n allen uitbarstend in een komisch klinkend gegiechel. Als ik een camerastatief uit mijn tas haal zijn ze gefascineerd. De rest van de dag spelen de kinderen met het waterpasje in het statief.

Tot een paar jaar geleden was een ontmoeting als deze onmogelijk geweest - de nomaden van de Nukak Maku waren niet te traceren aangezien ze iedere paar dagen van locatie wisselden in de uitgestrekte regenwouden van het Amazonegebied. Nu zitten de meeste van hen in vluchtelingenkampen zoals degene waarin ik me nu bevindt. Huisarts Javier Maldonado verzorgt de Nukak sinds ze hier aangekomen zijn, de eersten een jaar of 3 geleden. Toen ik Javier leerde kennen in Bogotá, enkele maanden geleden, nodigde hij me uit om kennis te maken met de Nukak Maku, omdat we volgens hem een nomadische levensfilosofie gemeen hebben - ik weliswaar met een Westerse achtergrond, zij met een Indiaanse. Terwijl hij me voorstelt aan de leden van de clan begint hij hun verhaal.

 

‘Nog geen 50 jaar geleden kwamen de eerste kolonisten aan in deze streek, door het geweld verdreven uit andere delen van het land. In die tijd was het nog een lokale sport om op indianen te jagen, zomaar voor de lol, of om ze te vangen en als huisslaafjes te werk te stellen. Het is dus niet zo vreemd dat de nomaden van de Nukak Maku liever gewoon in het oerwoud bleven waar niemand ze lastig viel.

'Tot op een dag, eind jaren tachtig, een groep van zo’n 50 vrouwen en kinderen totaal ontredderd het dorpje Calamar in kwam rennen, 200 km van de plek waar ze leefden. Waar de mannen van deze groep waren gebleven is nooit duidelijk geworden. Naakt en hongerig liepen ze de huizen van de lokale bevolking binnen op zoek naar eten. Van privé-eigendom hadden de nomaden nog nooit gehoord, en communicatie was onmogelijk omdat niemand de taal sprak. De lokale bevolking was uiteraard doodsbang van de naakte ‘wilden’, en stuurde ze zo snel mogelijk terug het oerwoud in. Maar het kwaad was geschied, het kontakt met de westerlingen had hen ook in contact gebracht met griep en tuberculose, en binnen enkele jaren stierf het grootste deel van de Nukak-bevolking.’

 

Net als ik er van overtuigd ben dat ik echt in de 16e eeuw terechtgekomen ben, wiekt er een Black Hawk oorlogshelikopter met veel herrie over het kamp. Nu de Noord-Amerikaanse ‘War on Drugs’ voornamelijk op Colombiaans grondgebied wordt uitgevochten (zoals de VS al haar oorlogen buiten eigen grenzen voert), trekken de cocaboeren steeds verder de rimboe in. Cocaplantages uitroeien is erg leuk bedacht, maar in het regenwoud groeit geen enkel gewas behalve bananen, aardappelen en coca. En bananen en aardappelen zijn goedkoper uit makkelijker begaanbare streken. Bovendien blijkt er hier in de buurt zo’n 24 miljard vaten ruwe olie in de grond te zitten, en daarom willen zowel de guerrillero’s van de FARC als de paramilitairen van het AUC dit gebied claimen als hun territorium. De guerrilla, die door Europeanen vaak een Che Guevara-achtige romantiek wordt toegedicht, heeft geen spoor meer van haar linkse verleden, en heeft samen met de rechtse paramilitairen het gat in de markt opgevuld dat ontstond met het verdwijnen van de drugskartels een jaar of 17 geleden. Tussen de guerrilla en de paramilitairen wordt zo’n beetje alles wat illegaal is verdeeld - van massamoorden tot ontvoeringen tot cocaïnehandel.

 

Javier: ‘Na het eerste contact waren de Nukak Maku en paar dagen wereldnieuws. Ze warn de laatste indianengroep om in contact te komen met de Westerse wereld. Unesco zetten ze op hun lijst van ‘volkeren die speciale behandeling nodig hebben’ vanwege hun hoge vulnerabiliteit, Daarna werden ze aan hun lot overgelaten. Een gebied van een miljoen hectare werd door de regering uitgeroepen als ‘resguardo’, een reservaat waar ze ongestoord zouden kunnen leven. Dit reservaat bleek echter een op papier bedachte oplossing, want delen van het toegewezen gebied waren al gekoloniseerd, en werden al gebruikt, vooral als cocaplantages.

Sinds enkele jaren is het gebied steeds meer een oorlogszone geworden waar het AUC en vooral het FARC territorium proberen te claimen. Zij hebben lak aan de rechten van de indianen, lijven ze zelfs als slaven in bij hun legereenheden.

 

HET PROBLEEM VAN DE ONTHEEMDEN

Uiteraard zijn de indianen zijn niet de enigen die te lijden hebben onder de conflicten tussen paramilitairen en guerrilla en de ‘War on Drugs’. Dagelijks worden in het hele land vele tientallen families van huis en haard verdreven. Alleen al in Bogotá komen jaarlijks zo’n 400.000 ‘desplazados’ aan. En een metropool als Bogotá heeft deze arme boerenfamilies al helemaal niets te bieden. Er zijn geen cijfers bekend over het totaal aantal mensen dat ieder jaar verdreven wordt van hun land, maar de meesten proberen eerst in de nog overgebleven jungle (zoals in het reservaat van de Nukak Maku) een veiliger bestaan op te bouwen. Ondertussen wordt Colombia door deze ‘kolonisatie’ langzaamaan ontbost. Volgens de Verenigde Naties is het probleem van de desplazados ’s werelds grootste langdurige humanitaire crisis buiten Afrika.

 

 

Javier: ‘De totale nog overlevende bevolking van de Nukak Maku wordt geschat op zo’n 380 personen (geschatte bevolking in 1988: 1500 - NvI), waarvan de oudsten zo rond de 40 jaar oud zijn. Alle ouderen zijn in de jaren na de ‘ontdekking’ geveld door griep en geweld. Van deze 380 personen zit meer dan 40 procent intussen in vluchtelingenkampen zoals deze, in een gebied met een heel andere vegetatie dan ze gewend zijn waardoor verzorgen in hun eigen levensonderhoud bijna onmogelijk is. Rondtrekken is hier al helemaal onmogelijk. Normaal gesproken ‘verhuizen’ de Nukak Maku iedere 3 tot 10 dagen, maar de eerste vluchtelingen zitten hier intussen 3 jaar zonder van locatie te hebben kunnen veranderen. Het lapje grond waarop ze zitten heeft geen stromend water in de buurt, alleen een paar slootjes waarin regenwater is blijven staan, waar ze zich in wassen en van moeten drinken. Alle kinderen hebben hierdoor intussen parasieteninfecties, maar het probleem wordt nu nog groter; het drinkwaterslootje staat intussen droog, en het waswaterslootje is te vervuild om uit te drinken. Het regenseizoen laat waarschijnlijk nog wel een maand of twee op zich wachten.

Zelfs onder de ontzettend vriendelijke Nukak-families levert de honger en dorst problemen op; anders dan gewoonlijk heerst er hier nu een erg bedrukte sfeer - gisteravond is er een ruzie geweest en vanochtend is een van de clans vertrokken, op zoek naar een betere plek om te leven. Dit zal niet meevallen, want de hele omgeving van San José is intussen gekoloniseerd, de boeren dulden geen indianen op hun land, en niemand neemt ze mee in een vliegtuig naar het gebied waar ze vandaan komen.

Intussen begrijpen de Nukak het concept van prive-bezit en geld, maar voorheen was dit een groot probleem. De levensstijl van de Nukak Maku is gebaseerd op het snel verhuizen van plaats tot plaats. Als ze een boom ontdekken met fruit, of een palm die hen van eten kan voorzien, wordt deze binnen enkele minuten letterlijk geveld. De zaden worden achtergelaten zodat wanneer ze terugkomen op dezelfde plek, er weer nieuwe bomen staan. Hetzelfde deden ze met palmen op de boerenerven in de buurt, maar bij de boeren gelden de palmen juist als statussymbool van de boerderij. Als gevolg daarvan wordt er door de boeren met scherp geschoten op de indianen als ze in de buurt van de boerderij komen.’

 

Als hij hoort dat ik uit Bogotá kom, komt een van de oudste mannen uit de groep naar me toe. Hij stelt zich voor als Hweby, en ik schat hem een jaar of 35. In gebrekkig Spaans vraagt hij of ik weet waar zijn zoontje is. Hij is een maand of drie geleden meegenomen uit het vluchtelingenkamp waarin we ons bevinden, omdat hij tbc had. Ze hebben gezegd dat hij naar een ziekenhuis in Bogotá zou gaan. Sindsdien heeft de familie niets meer vernomen. Of ik hem misschien gezien heb, of hij nog leeft, of het goed met hem gaat? Het heeft weinig zin om uit te leggen dat Bogotá elf miljoen inwoners heeft. Zijn cultuur kent geen getallen, dus ook geen leeftijden, geen afstand en geen geld, en kan niets met een wereld waar alles in tijd en hoeveelheid wordt aangeduid.

Huisarts Javier vertelt me dat hij enkel kan zeggen dat hij bericht zou hebben gekregen van het plaatselijke hospitaal als het kind zou zijn gestorven. Voor de rest kan ook hij alleen afwachten, want een indianenkind heeft niet veel prioriteit.

 

NUKAK MAKU MYTHOLOGIE

Waar de Nukak Maku vandaan komen of van wie ze afstammen is nog onduidelijk. Aangenomen wordt dat ze al duizenden jaren in dit gebied leven, en dus een van de oudste bevolkingsgroepen van Zuid-Amerika zouden zijn. Volgens de eigen mythologie zijn er drie werelden; een ondergrondse, een bovengrondse, en een bovenaardse. De Nukak (letterlijke vertaling: mensen) leefden in de ondergrondse wereld. Via een gat in de grond kwamen er enkelen van hen in de bovengrondse wereld terecht, waar ook de bomen en dieren leven. De bovenaardse wereld is de wereld van de donder, waar ook de geesten van de dieren leven. Door een aardbeving werd de connectie tussen ondergrondse en bovengrondse wereld geblokkeerd, en sindsdien zitten de Nukak opgesloten in de bovengrondse wereld, zonder contact met de rest van de mensheid die ondergronds is gebleven. De blanke bevolking wordt gezien als een soort van halfwezens, zij zijn half mens en half duivel. Deze overtuiging berust niet alleen op de ervaring dat de blanken hun niets dan dood en ellende hebben gebracht, maar ook op het feit dat de blanken geen respect hebben voor hun eten. Ze eten meer dan ze nodig hebben, en houden geen balans met de wereld om hen heen. Ze kijken neer op de dieren die hen voeden. Dit kan alleen een demonisch wezen doen.

Bij andere indianenstammen, en in de antropologische indeling van indianenvolkeren worden ze als de laagste soort gezien. Volgens deze indeling zijn de hoogst ontwikkelde indianenvolkeren die met de duidelijkste hiërarchie – hoe meer gecentraliseerd het gezag, hoe hoger de ontwikkelingsgraad. De Inca’s en Maya’s zijn volgens deze indeling de meest ontwikkelden, de nomadenvolkeren de laagste. De Nukak hebben totaal geen leiders, trekken rond in groepen van variërende omvang, en doen alles gezamenlijk. Er zijn geen medicijnmannen of sjamaan, alle kennis is totaal transparant en wordt mondeling overgedragen. Een kind van veertien deelt al in alle kennis van de groep. Hierdoor is met de dood van alle ouderen nog niet alle kennis verloren gegaan, en lukt het ze nog steeds in het oerwoud te overleven.

Voor andere indianenvolkeren in het Amazonegebied waren de vredelievende nomaden een gemakkelijke vangst om als slaaf te gebruiken. Hieraan danken ze de andere helft van hun benaming (Maku=slaaf).

 

 

 

Javier vertelt verder. Samen met antropoloog Jorge Restrepo, die al sinds 1989 contact heeft met de clans van de Nukak Maku en in die tijd ook een maand met ze in het oerwoud heeft geleefd, probeert hij aandacht te krijgen van nationale en internationale hulporganisaties.

 

‘Dat is moeilijker dan je zou verwachten - zelfs het installeren van een handwaterpomp (kosten zo’n 150 euro, NvI) is onmogelijk, terwijl we het hebben over een acuut probleem dat nú opgelost dient te worden. Het Rode Kruis zei zich het probleem aan te trekken, en dat ze een deskundige zouden sturen voor een evaluatie. Nooit kwam er iemand opdagen. Toen ze bij de regering aanklopten voor hulp werd er een waarnemer naar het kamp gestuurd waar we nu zijn. Hij vroeg de Nukak in het Spaans vroeg of ze permanent woonden op die plek, of van plan waren verder te trekken. De Nukak antwoordden hierop dat ze ‘de paseo’ waren, bedoelend dat ze er zo snel mogelijk weg wilden. De waarnemer trok hieruit de conclusie dat ze geen vluchtelingenstatus konden krijgen omdat ze nog steeds nomadisch waren, dus geen geld en geen hulp, en daarmee was de kous af.

Ironisch genoeg zijn de Nukak Maku niet arm; de Colombiaanse regering reserveert sinds 1996 jaarlijks een budget voor hulp aan diverse groepen indianen, waaronder de Nukak Maku. Intussen is dit bedrag opgelopen tot zo’n 200.000 euro. Maar - leve de bureaucratie - omdat de Nukak geen leider hebben, heeft niemand recht om dit geld te claimen. Sinds enkele maanden krijgen de gevluchte Nukak van regeringswege 150 euro per maand per clan (tot 50 personen) om in hun levensonderhoud te voorzien. Maar geld is hen onbekend, en sparen al helemaal. Ze gaan naar de supermarkt in de stad, kopen voor 150 euro eten en drank, eten en drinken drie dagen lang zoveel ze kunnen, en alles is op.’

 

Voor vandaag houden we het voor gezien. Ik mag weer terug naar een koele hotelkamer en een warme maaltijd. Het stukje grond van een 20x50 meter wat aan deze groep, die intussen uit zo’n zeventig personen bestaat, is toegewezen, ligt op twaalf kilometer afstand van San José. We moeten voor 6 uur terug zijn in het dorp, daarna wordt er dagelijks een wegversperring opgeworpen waar niemand mag passeren. Op weg komen we langs twee grote legerbases, een van de infanterie en een van de antinarcoticabrigade.

’s Avonds ontmoet ik antropoloog Jorge, die vertelt over zijn eerste ontmoetingen met de Nukak Maku, nu 17 jaar geleden.

 

‘Het is niet helemaal waar dat het eerste contact met de Westerse wereld in 1988 plaatsvond. Nadat de Nukak Maku in het dorp arriveerden, werden ze naar de Amazone gebracht waar andere groepen nomadische Maku indianen wonen. Maar met hen konden ze evenmin communiceren; de talen hadden niets met elkaar te maken. Ineens kwam er een reactie uit onverwachte hoek. Missionarissen van de New Tribes Mission, een fundamentalistische Noord-Amerikaanse organisatie berucht om hun agressieve bekeringsmethoden, bleek al jaren in het geheim een missiepost in het territorium van de Nukak Maku te hebben gehad. Zij hadden al een hele studie naar de taal van de Nukak Maku verricht en hadden verscheidene missionarissen die de taal spraken. Met hun hulp was de vraag waar de Nukak Maku vandaan kwamen snel opgelost, en konden ze terug naar waar ze vandaan kwamen. Ik ben kort daarna van regeringswege naar de missiepost gereisd om een studie naar de Nukak te doen. Een rare ervaring, die missionarissen bleken gewoon een landingsbaan te hebben aangelegd midden in de jungle. Ondanks dat de missionarissen me toelieten (ze moesten wel), hebben ze het me erg moeilijk gemaakt. Het eerste contact met de Nukak die er passeerden voor eten en medicijnen was altijd erg vriendelijk, daarna werden ze erg achterdochtig en zelfs agressief naar mij toe, zozeer zelfs dat ik bang was dat ze me met een gifpijl om het leven zouden brengen. Het bleek dat de missionarissen de Nukak bang en achterdochtig maakten met uitspraken als: “We weten niet wat die man in zijn hart draagt.” Toen ik zo wanhopig was dat ik terug wilde zeiden de missionarissen dat dit onmogelijk was omdat het volgende vliegtuig pas over drie maanden zou komen. Uiteindelijk ben ik ten einde raad brutaalweg een groep gaan volgen toen ze van de missiepost vertrokken. Binnen een kwartier was er geen enkele manier dat ik de weg nog ooit terug zou vinden. Voor een westerling is er op geen enkele plaats iets eetbaars te vinden in het regenwoud, ze wisten dus dat mij achterlaten mijn dood zou worden. Ik zei hen dat ik mijn verblijf bij hen ook wilde verdienen, dat ik hen niet tot last wilde zijn, maar omdat ik absoluut niets kon wat hen iets waard was, doopten ze me hun ‘Maku’. De slaaf van de slaven, dus. Iedere avond moest ik voor vijf families hout sprokkelen om het vuur brandend toe houden. De nachten met de Nukak Maku waren de meest bijzondere ervaring. Als ze kamp opzetten, wordt binnen een minuut of vijf door elke familie een hut gebouwd van takken en bananenbladeren. Van een soort plantenvezel worden hangmatten geknoopt, die in een driehoek om het kampvuur gehangen worden. Omdat de nachten in de jungle behoorlijk koud zijn en iedereen naakt is, wordt iedere keer als het vuur begint te doven iemand wakker om er hout bij te gooien. Meestal wordt er dan nog wel iemand wakker, wordt er een verhaal verteld en barst de hele groep weer in een lachen uit. In de clan, die uit een aantal families bestaat, is er dus de hele nacht bedrijvigheid, ook om met de geluiden de grotere roofdieren op een afstand te houden.’

 

De volgende dag gaan we 12 kilometer de andere kant op, aan de oever van de rivier Guaviare. Weer komen we langs een gigantische legerbasis, ditmaal de basis van de commando’s. De legerbasis heeft de naam ‘Nukak’, en ik herinner me hoe Jorge gisteravond vertelde dat hij al jaren bij de regering aan het protesteren is tegen deze naamgeving, nog steeds tevergeefs. Volgens internationale wetgeving mogen militaire objecten geen namen dragen van bevolkingsgroepen, omdat dit gevaren kan opleveren. Dit is misschien wel het beste voorbeeld daarvan. De Nukak willen geen enkel deel hebben aan het gewapende conflict in Colombia, maar de naam Nukak wordt intussen door paramilitairen en guerrillero’s geassocieerd met commandoacties van het Colombiaanse leger in plaats van met een bedreigde groep vredelievende indianen. Om een en ander nog erger te maken, heeft de regering de basis deels gevestigd in het gebied wat toegewezen was aan een andere groep indianen, de Guayaberos, die twee jaar geleden met 180 families hier aankwamen nadat ze door het geweld uit hun leefgebied werden verdreven. Zij moeten dit gebied intussen ook al delen met een groep van zo’n 80 Nukak Maku, die nergens anders terecht kunnen.

 

DE GUAYABEROS

De Guayaberos danken hun naam aan hun oorspronkelijke leefgebied aan de Guayabero rivier, de rivier die uitmondt in de Guaviare. Deel van het gebied waar ze rondtrekken is het nationaal park La Macarena, waar de Colombiaanse regering sinds enkele maanden een nieuw initiatief heeft genomen in de War on Drugs, het met de hand uittrekken en vernietigen van de cocaplanten. Voorheen mocht het Noordamerikaanse leger met vliegtuigen het verdelgingsmiddel glyfosaat over de jungle komen sproeien, maar intussen wordt ingezien dat dat middel erger is dan de kwaal. Nu leidt de aanwezigheid van een grote leger- en politiemacht in de zone die ook een van de traditionele FARC bolwerken is, tot dagelijkse confrontaties tussen guerilla en leger met vele doden. Na verschillende dreigementen van president Uribe is de regering nu daadwerkelijk begonnen met bombarderen van de zone.

De Guayaberos zijn afstammelingen van de Caribé, een indianenvolk dat hun naam gaf aan het Caraibisch gebied ten tijde van de Spaanse verovering, en zo gewelddadig was dat in veel Indiaanse talen en zelfs in het Spaans het woord Caribé synoniem is met het woord kannibaal. De voornaamste verschillen tussen de Nukak en de Guayaberos is dat de Guayaberos, hoewel ook nomadisch, wel hun eigen gewassen planten (voornamelijk yucca, een aardappel-achtig gewas), en grotendeels van visvangst leven. Ook zij worden door de regering niet als ‘desplazados’ (ontheemden) gezien, omdat het gebied waarop ze nu wonen niet ver genoeg van hun oorspronkelijke leefgebied is. Ondanks de nabijheid van het stromende water van de Guaviare rivier, lijden ook bijna al hun kinderen aan parasieten-infecties, omdat de rivier net stroomafwaarts ligt van San José en daardoor te vervuild is om als drinkwater te dienen.

In het leefgebied van de Guayaberos zijn op verschillende plaatsen rotsschilderingen gevonden die zo’n 900-1000 jaar oud zijn. De Guayaberos zouden hier in die tijd nog niet zijn geweest. Van welke bevolkingsgroep ze wel afkomstig zijn is echter nog niet duidelijk.

 

 

 

Na kennis gemaakt te hebben met een van de Guayabero-clans, gaan we verder naar de eerste Nukak Maku vluchtelingen, die al 3 jaar weg zijn uit hun reservaat, en sinds die tijd hier in het Guayabero-vluchtelingenkamp wonen. Zij spreken allemaal goed Spaans, hebben fietsen, en een waterpomp op windenergie. Een van de moeders heeft zelfs lang haar. Opeens horen we vloeken in plat Colombiaanse slang. ‘Tering, wat een zweetpoten geven die rubber laarzen!’ Een van de vrouwen antwoordt: ‘Ha, Mauricio, zin in een kopje koffie?’ Hij antwoordt dat hij geen zin heeft in koffie en meteen aan de Guarapo gaat (een Indiaanse alcoholische drank gemaakt uit fruit, in dit geval ananas). Nadat ik aan hem wordt voorgesteld, vertelt hij me hoe hij is gevlucht uit handen van de FARC, die hem onder dwang bij hun leger ingelijfd hadden, om zich hier weer bij zijn familie te voegen. Nu werkt hij op een cocaplantage om in het levensonderhoud van zijn clan te voorzien. Al wordt die wel erg groot, met meer dan 100 mensen op een stukje grond ter grootte van nog geen half voetbalveld. Natuurlijk zou hij liever terug gaan naar de levensstijl en de omgeving waarin hij opgegroeid is, maar dat wordt wel steeds moeilijker. 'We zijn ook gemakszuchtig, net als jullie, en ik zou bijvoorbeeld wel graag een metalen machete meenemen de jungle in. En misschien een fiets, hahaha.'

 

Javier: ‘Met het verstrijken van de tijd wordt het natuurlijk steeds moeilijker voor de groepen indianen om weer terug te gaan naar het nomadenleven. De kinderen die hier geboren zijn zullen het erg moeilijk krijgen als ze voor het eerst op de jungle zijn aangewezen. Bovendien krijgen ze nu al Westerse problemen; ze bewegen hier bijna niet, waardoor ze te dik worden om zich snel door de jungle te kunnen bewegen, en ze eten nu suiker waardoor ze allemaal veel cariës hebben en bij velen de tanden al uitvallen. Intussen willen ze de hele dag luisteren naar ‘ballenatos’ op de transistorradio die een vriend van me ze cadeau heeft gedaan. Dus hebben ze aan een stuk batterijen nodig. Hoe langer het duurt voor ze terugkeren, hoe kleiner de kans wordt dat dit ook lukt. Misschien zijn ze wel het beste af als ze gaan leren Spaans te schrijven en te rekenen...’

 

Twee dagen later, na een dagje grijze en roze rivierdolfijnen en cocaplantages en -laboratoria in de buurt bekeken te hebben, gaan we terug naar het andere kamp. Op weg naar het kamp zien we al van verre een Nukak-familie die onze richting op komt lopen. Javier vertelt me dat het een van de families is die een paar dagen geleden uit het kamp waren vertrokken. Hij stelt me voor aan Monicaro, zijn vrouw en zijn 3 kinderen. Monicaro nodigt ons uit om mee op jacht te gaan. De gezichten worden niet meer beschilderd, en ze houden hun westerse kleren gewoon aan. Om de lokale bevolking niet te beledigen. Bovendien hebben ze nu al anderhalf jaar lang kleren aan, en voelen ze zich intussen onprettig als ze naakt rondlopen. Ook kunnen ze niet meer zo goed tegen de muggen als voorheen. De Nukak Maku leven van vruchten die ze in het tropisch regenwoud vinden, van jacht op apen en vogels, en van visserij als er niets anders voorhanden is. Monicaro heeft een lange bamboe stok bij zich, waarmee hij gifpijlen kan blazen naar de apen en vogels die in het hoge bladerdak van het regenwoud zitten. Zo worden de beesten waarop ze jagen verlamd en kunnen ze gevangen worden. Als er een moederaap of een vogel met jongen gevangen wordt, nemen ze ook de jongen mee, om ze in het kampement verder op te laten groeien en later weer de jungle in sturen. Het probleem is dat in de streek van het vluchtelingenkamp het soort apen waarop ze normaal jagen vrijwel niet voorkomt, er zit voornamelijk een veel kleiner soort apen waar nauwelijks vlees aan zit. Bovendien worden het er steeds minder, omdat de Nukak niet meer verder trekken en steeds in dezelfde buurt moeten jagen. Het is een erg koddig gezicht, de Nukak-indiaan met zijn bamboe jachtstok op een kinderfietsje op weg naar de plaatselijke jungle. Zijn vrouw en kinderen volgen, terwijl ze onderweg lenig als apen een soort bessen uit de bomen plukken. Een stukje verderop staan twee honden op wacht voor een boerderij. De fiets wordt in het bos verstopt, en het gezelschap gaat verder te voet het weiland in. Omdat wij als langzame luidruchtige blanken ervoor zorgen dat de apen iedere keer al lang weg zijn tegen de tijd dat wij aankomen, besluiten we het gezelschap verder met rust te laten zodat ze misschien nog wat te eten kunnen krijgen voor vandaag.

 

Bij aankomst in het kampement blijkt ook de andere familie die op zoek was naar een beter oord intussen is teruggekeerd zonder resultaat. Bovendien is Hweby ziek. Hij is die week al twee keer naar het lokale ziekenhuis geweest, waar ze hem de hele dag hebben laten wachten zonder hem te onderzoeken. Javier onderzoekt hem, en vreest dat ook hij tuberculose heeft. De vrees van de dokter tovert een weke glimlach op Hweby’s gezicht. Zou hij misschien zijn zoontje opnieuw zien, als ze ook hem naar Bogotá sturen?

 

 

 

 

 

NEXT PAGE -- >